In het verleden heeft de bewijswaarde van de elektronische handtekening voor veel discussie gezorgd in rechtspraak en rechtsleer. Het meest spraakmakende voorbeeld is het arrest van het Hof van Beroep van Antwerpen van 19 december 2016 waarbij werd geoordeeld dat de verkoop van een onroerend goed niet geldig kon worden gesloten via een e-mail. Het Wetboek Economisch Recht is echter recentelijk gewijzigd teneinde meer duidelijkheid te scheppen in deze discussie.
1. Inleiding
In België geldt het basisprincipe van het consensualisme; een contract komt tot stand vanaf het moment dat de contractspartijen het eens zijn over de essentiële elementen van de verbintenis. Wanneer men dit basisprincipe in de praktijk wil afdwingen komt een tweede principe in het spel, namelijk dat diegene die een aanspraak maakt op een verbintenis, het bestaan daarvan zal moeten aantonen. Vanaf dit moment komt een handtekening van pas: de handtekening is namelijk het bewijsmiddel bij uitstek van de toestemming met de verbintenis.
Vandaag de dag heeft een handtekening veel meer verschijningsvormen dan “een in vaste vorm, eigenhandig geschreven naam”.[1] Zo kan bijvoorbeeld een digitale handtekening onder bepaalde omstandigheden geldig bewijs leveren van een overeenkomst. Afhankelijk van de verschijningsvorm van de “e-signature” hechten de Belgische of Europese wetgever hieraan een bepaalde bewijswaarde.[2]
Een digitale handtekening kan gedefinieerd worden als “een handtekening, bestaande uit elektronische gegevens die aan een digitaal document worden aangehecht, met als doel de toestemming van de inhoud van het document aan te tonen”. Elektronische gegevens duidt op data van de ondertekenaar die tot identicatie kunnen dienen (zoals bv. tijdstip van ondertekening, IP-adres, …). Bijgevolg vallen zeer veel hedendaagse “verschijningen” onder de defintie van digitale handtekening, men kan bijvoorbeeld denken aan een scan van een handgeschreven handtekening verstuurd via e-mail, een pincode, een ondertekening met je e-ID…
2. Wat zegt de Belgische Wet?
De basisbepaling met betrekking tot de geldigheid van de elektronische handtekening is het artikel 1322 Burgerlijk Wetboek. Met name kan “een geheel van elektronische gegevens dat aan een bepaalde persoon kan worden toegerekend en het behoud van de integriteit van de inhoud van de akte aantoont” gezien worden als een geldige handtekening.
Daarnaast bestaat er de invloed van Europese Wetgeving (Europese Richtlijn Elektronische Handtekening[3]) dat een onderscheid maakt in drie soorten elektronische handtekeningen, en daaraan een verschillende bewijswaarde hecht, al naargelang hun betrouwbaarheid. De Europese regelgeving heeft als doel de bewijswaarde van handtekeningen te harmoniseren onder de lidstaten en het gebruik van de elektronisch handtekening te promoten. Zo moet bijvoorbeeld wanneer de handtekening aan bepaalde criteria voldoet (de zogenaamde “gekwalificeerde elektronische handtekening”) in alle lidstaten gelijk gesteld worden met de handgeschreven handtekening.
Tot slot bestaan er nog artikel XII.15 en XII.16 WER die een aantal verduidelijkingen en uitzonderingen inhouden met betrekking tot de elektronische contractsluiting. Deze bepalingen werden in oktober 2018 soepeler gemaakt.[4]
3. Wijziging aan het Wetboek Economisch Recht
Artikel XII.15 WER erkent het principe dat contracten via elektronische weg gesloten kunnen worden. Met uitzondering van een kleine tekstuele aanpassing en verwijzing naar de meest recente verordening blijft dit artikel ongewijzigd.
Artikel XII.16 WER stelde vóór de wijzinging in 2018 dat de elektronische contractsluiting in bepaalde contentieux (in de regel) uitgesloten is.[5] Meer specifiek gaat het om situaties waar contracten worden gesloten die: (i) overdracht van onroerende goederen inhouden; (ii) tussenkomst vereisen van de rechtbank/de autoriteit/de beroepsgroep die een publieke taak uitoefent; (iii) persoonlijke en zakelijke zekerheden vestigen; en (iv) familie- of erfrecht aangaan.
De recente wijziging aan dit artikel is tweeledig. Enerzijds gaat het nu over een mogelijkheid voor de rechtbanken en hoven om artikel XII.15 om te sluiten, niet langer om een principiële uitsluiting. Anderzijds is er de toevoeging van de vereiste van praktische belemmeringen alvorens de elektronische contractsluiting geweigerd kan worden in één van de vier hogergenoemde contentieux.
De redenering achter deze versoepeling is duidelijk[6]: de elektronische omgeving is in veel sectoren zodanig geëvolueerd dat het niet meer opportuun is (gelet ook op de Europese ontwikkelingen) om automatisch tot een weigering van elektronische contractsluiting over te gaan in die vier specifieke gevallen. In plaats daarvan kiest met nu voor een functionele benadering. Hoven en rechtbanken kunnen enkel tot de uitsluiting van artikel XII.15 overgaan wanneer er daadwerkelijk praktische belemmeringen zijn. Met de wetswijziging worden zij eraan herinnerd dat de principes van artikel XII.15 WER niet principeel en automatisch geweigerd mogen worden.
4. Impact op de praktijk
De twee basisprincipes die in de inleiding aan bod kwamen, en de impact van de elektronische handtekening hierop, was aanleiding voor discussie voorafgaand aan de wetswijziging. Zo bestond er bijvoorbeeld twijfel of artikel XII.16 een geldige contractsluiting uitsluit en dus een afwijking inhoudt van het consensualisme. Inzake de elektronische handtekening bestond er blijkbaar in de rechtspraak geen duidelijk onderscheid tussen het bestaan van het contract (op het moment van wilsovereenstemming) en het bewijs van het contract (waarbij de handtekening een bepaalde bewijswaarde gegeven wordt).
De interpretatie die sommige rechtspraak gaf aan artikel XII.16 WER ging regelrecht in tegen de ratio legis (van zowel Belgische als Europese regelgeving). Het gebruik van elektronische contractsluiting zou gestimuleerd moeten worden, niet beperkt. Een aantal rechters zag zich verplicht om te besluiten dat wanneer zich een situatie van XII.16 WER voordeed, het onmogelijk was om te besluiten tot een geldige contractsluiting.
Met de nieuwe wetswijziging komt de ratio legis duidelijker naar voren. Het is principieel mogelijk een contract via elektronische weg te sluiten. Bevindt men zich in een bijzondere situatie, zoals bijvoorbeeld de verkoop van een onroerend goed, dan dienen er praktische belemmeringen te bestaan, alvorens men de elektronische contractsluiting mag uitsluiten. Het lijkt alvast vanzelfsprekend dat de rechtspraak soepeler zal omgaan met de elektronische handtekening na deze wijziging. Daarmee zou de opzet die aangegeven wordt in de parlementaire voorbereiding in ieder geval worden bereikt.
Camille Degrave
Alexis Wochenmarkt
Thales Advocaten